Op de pagina 'Problemen' is een beknopt overzicht gegeven van de belangrijkste knelpunten die ons inziens moeten worden opgelost en op de pagina's 'Werk & inkomen' en 'Werk & migratie' zijn nog enkele deelfacetten nader belicht. Op deze pagina een schets van de oplossingen die door ons worden voorgesteld
Hoofdlijnen
In zeer algemene bewoordingen gesteld, komt het plan neer op versterking van de rol van de overheid. Niet alleen de taken, maar ook de budgettaire mogelijkheden van de overheid om sturing te geven aan het functioneren van ons sociaal-economische stelsel en de samenleving als geheel, moeten worden uitgebreid.
De nieuwe belasting gaat vele miljarden aan extra structureel overheidsbudget opleveren, waarmee dus ook structureel beleid kan worden gerealiseerd. Zo zouden we er simpelweg voor kunnen kiezen om alle collectieve voorzieningen gratis te maken voor de burger. Dat lijkt echter geen goed idee, om meerdere redenen. Het zou erg ongelijk en willekeurig uitpakken voor de burgers en dus geen werkelijke oplossing zijn voor de in brede lagen van de bevolking gevoelde koopkrachtstagnatie.
Hoofdlijnen
In zeer algemene bewoordingen gesteld, komt het plan neer op versterking van de rol van de overheid. Niet alleen de taken, maar ook de budgettaire mogelijkheden van de overheid om sturing te geven aan het functioneren van ons sociaal-economische stelsel en de samenleving als geheel, moeten worden uitgebreid.
De wijze waarop de overheid uitvoering geeft aan die taken en gebruik maakt van dat ruimere budget dient uiteraard een positieve invloed te hebben op de diverse factoren die ons (aller) geluk bepalen. Het spreekt voor zich dat het model dan aan een paar kernvoorwaarden zal moeten voldoen.
- In de eerste plaats moet het geschikt zijn om in principe het beoogde effect te sorteren.
- Het moet kunnen worden ingevoerd binnen de huidige nationale en internationale constellatie.
- En het moet ook op langere termijn uitvoerbaar en betaalbaar blijven.
- In de eerste plaats moet het geschikt zijn om in principe het beoogde effect te sorteren.
- Het moet kunnen worden ingevoerd binnen de huidige nationale en internationale constellatie.
- En het moet ook op langere termijn uitvoerbaar en betaalbaar blijven.
Het fundament van het 'Plan voor een gelukkige samenleving' wordt gevormd door een herziening van ons belastingstelsel waardoor de overheid komt te beschikken over een veel ruimer budget. Dit nieuwe stelsel zal tal van effecten hebben op het functioneren van de economie en die effecten zullen voor zover mogelijk moeten worden geïnventariseerd en er zal een adequaat antwoord op gegeven moeten kunnen worden.
Het heffen van meer belasting is geen doel op zichzelf, dus de besteding van die extra middelen vormt het tweede deel van het plan. Zoals al gezegd heeft het oplossen van de armoede in Nederland de hoogste prioriteit, maar het is evenzeer van belang om ervoor te zorgen dat alle burgers een eerlijk deel krijgen van de welvaart die in onze economie wordt gegenereerd, niet alleen het handjevol kapitaalbezitters. De wijze waarop we dit doen moet tevens zorgen voor meer bestaanszekerheid, inclusief een betere bescherming tegen inkomensverlies door nieuwe conjuncturele crises of mogelijke structurele technologische werkloosheid.
In het derde deel een paar korte gedachten over de positieve invloed die uitvoering van het plan kan hebben op onze sociale cohesie, zowel door de materiële effecten ervan als door de immateriële. Daarbij ook enkele bespiegelingen over de relatie van de burger tot de politiek, die tenslotte het plan zal moeten aanvaarden, wil het ooit tot die effecten komen.
1. Belastingen
We pleiten er niet voor om in één keer ons hele bestaande fiscale stelsel overhoop te halen. Wel dient het onoverzichtelijke en onwerkbare geheel van heffingskortingen, subsidies en toeslagen opgeschoond te worden. Ook moet er een nieuwe manier komen om bedrijven te laten meebetalen aan de kosten van de samenleving, want de huidige manier (winstbelasting) is ineffectief en het tarief ervan is bezig te dalen naar nul.
Daarom ons pleidooi voor een nieuwe belasting, die in eerste aanleg naast en onafhankelijk van het bestaande stelsel kan worden ingevoerd, maar die gaandeweg delen daarvan kan overnemen. Zie de pagina 'Belastingen' voor een verdere uiteenzetting.
Het heffen van meer belasting is geen doel op zichzelf, dus de besteding van die extra middelen vormt het tweede deel van het plan. Zoals al gezegd heeft het oplossen van de armoede in Nederland de hoogste prioriteit, maar het is evenzeer van belang om ervoor te zorgen dat alle burgers een eerlijk deel krijgen van de welvaart die in onze economie wordt gegenereerd, niet alleen het handjevol kapitaalbezitters. De wijze waarop we dit doen moet tevens zorgen voor meer bestaanszekerheid, inclusief een betere bescherming tegen inkomensverlies door nieuwe conjuncturele crises of mogelijke structurele technologische werkloosheid.
In het derde deel een paar korte gedachten over de positieve invloed die uitvoering van het plan kan hebben op onze sociale cohesie, zowel door de materiële effecten ervan als door de immateriële. Daarbij ook enkele bespiegelingen over de relatie van de burger tot de politiek, die tenslotte het plan zal moeten aanvaarden, wil het ooit tot die effecten komen.
1. Belastingen
We pleiten er niet voor om in één keer ons hele bestaande fiscale stelsel overhoop te halen. Wel dient het onoverzichtelijke en onwerkbare geheel van heffingskortingen, subsidies en toeslagen opgeschoond te worden. Ook moet er een nieuwe manier komen om bedrijven te laten meebetalen aan de kosten van de samenleving, want de huidige manier (winstbelasting) is ineffectief en het tarief ervan is bezig te dalen naar nul.
Daarom ons pleidooi voor een nieuwe belasting, die in eerste aanleg naast en onafhankelijk van het bestaande stelsel kan worden ingevoerd, maar die gaandeweg delen daarvan kan overnemen. Zie de pagina 'Belastingen' voor een verdere uiteenzetting.
2. Besteding van de opbrengst
De nieuwe belasting gaat vele miljarden aan extra structureel overheidsbudget opleveren, waarmee dus ook structureel beleid kan worden gerealiseerd. Zo zouden we er simpelweg voor kunnen kiezen om alle collectieve voorzieningen gratis te maken voor de burger. Dat lijkt echter geen goed idee, om meerdere redenen. Het zou erg ongelijk en willekeurig uitpakken voor de burgers en dus geen werkelijke oplossing zijn voor de in brede lagen van de bevolking gevoelde koopkrachtstagnatie.
Natuurlijk,
als de collectieve voorzieningen betaald worden uit de ABt zou de
inkomstenbelasting omlaag kunnen, maar dat levert slechts een
tijdelijke verhoging op van de besteedbare inkomens. Na verloop van
tijd zou zich een nieuw, lager loonniveau vormen, waardoor de
werkende burger die inkomensverhoging weer kwijt zou raken. Het zal
specifieker moeten.
Hoewel
het niet mogelijk, noch wenselijk is om hier een uitgebreide
gedetailleerde lijst van bestedingen te geven, is er toch een drietal
terreinen aan te wijzen waar de opbrengst van de ABt
noodzakelijkerwijs aan besteed dient te worden. Zowel vanwege het
doel dat we er mee beogen, namelijk meer geluk voor meer medeburgers
als ook vanwege de vereiste samenhang van de maatregelen. Zonder die
samenhang is het plan niet uitvoerbaar. Die mijns inziens
noodzakelijke bestedingen betreffen de opheffing van de armoede, een
rechtvaardiger beloning van de arbeid en verdeling van de welvaart en
de bekostiging van maatregelen in het kader van een aantal bestaande
knelpunten, die momenteel bijna niet opgelost kunnen worden door het
gebrek aan middelen.
Armoedebestrijding
Het rapport 'Armoede in kaart 2018' van het SCP stelt dat 6% van de bevolking als arm moet worden aangemerkt. Dat zou dus gaan om ongeveer 1 miljoen mensen ofwel 450.000 huishoudens. Het rapport noemt een doorsnee tekort van € 2300 per arm huishouden per jaar in 2016.
Het rapport 'Armoede in kaart 2018' van het SCP stelt dat 6% van de bevolking als arm moet worden aangemerkt. Dat zou dus gaan om ongeveer 1 miljoen mensen ofwel 450.000 huishoudens. Het rapport noemt een doorsnee tekort van € 2300 per arm huishouden per jaar in 2016.
Dit
zou betekenen dat de opheffing van de armoede bij deze huishoudens
structureel ongeveer 1 miljard euro per jaar zou kosten. Met dat
bedrag komen we er echter niet. Aangezien het nauwelijks doenlijk is
om maatwerk te leveren op het niveau van individuele huishoudens, zal
het moeten gebeuren via categoraal beleid. Het geldende sociale
minimum, zoals dat is vastgelegd in normbedragen in de bijstand en in
de AOW, zou dan moeten worden verhoogd. Met ruim 3,5 miljoen mensen
in de AOW en bijna een half miljoen 66-minners in de bijstand gaat de
opheffing van de armoede in Nederland bij een dergelijke categorale
aanpak naar schatting zo'n vijf miljard per jaar kosten. Dat is veel
geld, maar de opbrengst van de Betaaltaks bij een tarief van 0,01% is
daarvoor al voldoende.
Qua
omvang van het benodigde bedrag moet het dus mogelijk zijn, maar dan
moet er altijd nog bezien worden volgens welke methodiek de armoede
het best kan worden bestreden.
In
het kader van dit plan is het niet nodig om de arme personen of
huishoudens apart te adresseren. Het kan veel eenvoudiger, namelijk
als integraal onderdeel van de Algemene Bestedingsvergoeding (ABv)
die hieronder wordt toegelicht. Dat is een bedrag dat aan alle
volwassenen in Nederland wordt uitgekeerd, zonder naar het bestaande
inkomen te kijken. Het enige waar we voor moeten zorgen in het kader
van de armoedebestrijding is, dat de ontvangen bedragen uit de ABv
(tot een bedrag van € 200 per persoon per maand) niet in mindering
komen op de uitkeringen uit bijstand of AOW. Dat komt op hetzelfde
neer als verhoging van de normbedragen van die uitkeringssoorten,
maar is gemakkelijker in de uitvoering. Het vermijdt bovendien iedere
vorm van stigmatisering van de groep armsten.
Voordeel
van deze methodiek is ook, dat het wettelijk minimumloon dan niet
hoeft te worden verhoogd. Degenen die werken tegen dat minimumloon
krijgen immers daarnaast het bedrag van de nieuwe ABv, net als
iedereen.
Een Algemene Bestedingsvergoeding
Het welvaren van onze economie wordt vaak in eerste instantie afgemeten aan de economische groei, maar wie er iets nauwkeuriger naar wil kijken let op een aantal meer specifieke indicatoren. Daaronder niet in de laatste plaats de consumentenbestedingen. Zodra die achterblijven gaat het niet de goede kant op met de economie. Voor de consumentenbestedingen zijn twee factoren van belang: de wil van de consument om te besteden, uitgedrukt als 'consumentenvertrouwen' en zijn vermogen daartoe, ofwel zijn koopkracht.
Het welvaren van onze economie wordt vaak in eerste instantie afgemeten aan de economische groei, maar wie er iets nauwkeuriger naar wil kijken let op een aantal meer specifieke indicatoren. Daaronder niet in de laatste plaats de consumentenbestedingen. Zodra die achterblijven gaat het niet de goede kant op met de economie. Voor de consumentenbestedingen zijn twee factoren van belang: de wil van de consument om te besteden, uitgedrukt als 'consumentenvertrouwen' en zijn vermogen daartoe, ofwel zijn koopkracht.
Het
consumentenvertrouwen is een zachte factor; de consument kan te
somber of te optimistisch zijn, al naar gelang de stemming in het
land. Een te sombere consument gaat sparen en dus minder besteden en
een te optimistische consument gaat juist (een deel van) zijn
spaargeld besteden of zelfs geld lenen voor consumptieve doeleinden.
De koopkracht daartegenover, is een harde factor. Het is simpelweg de
hoeveelheid geld die de consument in beginsel beschikbaar heeft. Op
het stuk van de koopkracht zijn er grote zorgen, gelet op de
stagnerende lonen. Die stagnatie heeft de consumentenbestedingen tot
dusver nog niet heel erg gedrukt, dankzij het nog steeds hoge
consumentenvertrouwen, maar dat kan zomaar omslaan in pessimisme,
waardoor de bestedingen wel degelijk een forse knauw zouden kunnen
krijgen. Het bedrijfsleven krijgt dan ook van diverse kanten oproepen
om de lonen te verhogen. Niet alleen van vakeconomen, maar
bijvoorbeeld ook van de kant van de minister-president en van de
president van de Nederlandse Bank. Het bedrijfsleven lijkt zich er
weinig van aan te trekken en dat is volkomen logisch. Bedrijven zijn
er om winst te maken voor de aandeelhouders, niet om lonen te betalen
die hoger zijn dan vanwege dat winstoogmerk strikt noodzakelijk is.
Dit alles maakt onze economie kwetsbaar en een nieuwe conjuncturele
(of structurele?) crisis lijkt dan ook alweer in aantocht.
Om
onze kwetsbaarheid op dit punt te verminderen stel ik voor om alle
(legale) burgers van het land een persoonlijke 'Algemene
Bestedingsvergoeding' te geven, in de vorm van een uniform bedrag per
maand, te ontvangen van de overheid. Een bedrag dat niet kan dalen en
dus ook voor de toekomst is gegarandeerd. De Algemene
Bestedingsvergoeding is onbelast inkomen en is niet gerelateerd aan
de hoogte van het overige inkomen of aan de leefsituatie van de
ontvanger.
De
vergoeding kan gefinancierd worden uit de hiervoor beschreven
'Algemene Betaaltaks' en kan door een stapsgewijze verhoging van die
taks in de toekomst stelselmatig worden opgetrokken, totdat de ABv
uiteindelijk een niveau bereikt ter hoogte van het sociale minimum.
Het zou zelfs meer kunnen worden dan dat.
Van
de ABv mogen we verwachten dat ze een optimale impuls geeft aan de
consumentenbestedingen en daarmee aan de economie als geheel. In de
eerste plaats omdat het besteedbare inkomen van de burger er
rechtstreeks mee wordt verhoogd en in de tweede plaats omdat de
burger erop mag vertrouwen dat de ABv een blijvertje is. Zowel de
harde factor koopkracht als de zachte factor vertrouwen worden ermee
verhoogd en daarmee ook de consumenten-bestedingen.
Scherpzinnige
lezers zouden kunnen opmerken dat dit toch wel verdacht veel lijkt op
het vaak bepleite, maar nog vaker verguisde begrip 'basisinkomen'.
Die hebben dan niet helemaal ongelijk. De ABv in mijn voorstel kan
inderdaad uitgroeien tot een volwaardig basisinkomen. In eerste
aanleg echter, is de ABv geen zogenaamd 'Universeel Basisinkomen'
volgens de gangbare maatstaven, zolang het bedrag ervan niet hoog
genoeg is om van te leven.
Houdbaarheid
van de economie
Sommigen
zijn bang dat mensen die een basisinkomen ontvangen waarvan zij (op
minimumniveau) kunnen leven, onmiddellijk zullen stoppen met werken
in loondienst. Deze angst is niet met feiten te onderbouwen, maar hij
wordt regelmatig geuit, zij het meestal met betrekking tot anderen,
vrijwel nooit met betrekking tot de spreker zelf. De ABv heeft vele
jaren nodig om uit te groeien tot een volwaardig basisinkomen, dus
iedereen heeft ruim de de tijd om over dit vraagstuk na te denken en
voor zichzelf een conclusie te trekken.
Wat
logischerwijs wel te verwachten valt, is een effect op de
(arbeids)marktverhoudingen. De onderhandelingspositie van
werkzoekenden wordt sterker, waardoor zij het zich kunnen veroorloven
om kritischer te zijn ten aanzien van de aard van het werk of de
aangeboden arbeids-voorwaarden en arbeidsomstandigheden. Dat is
volstrekt normaal in een vrije markteconomie. Werkgevers die mekkeren
dat ze geen personeel kunnen krijgen voor tijdelijk, onaantrekkelijk
en ook nog eens slecht betaald werk, hebben zelf de sleutel in
handen: omhoog dat loon! Het antwoord luidt dan vaak, dat een hoger
loon bedrijfseconomisch niet haalbaar is. Maar daarvoor geldt weer
een ander gangbaar economisch principe: dicht die onrendabele tent!
De
situatie van 'positieve stagnatie' waarin we verkeren heeft naast de
gebruikelijke conjuncturele golfbeweging ook structurele oorzaken.
Behalve globalisering, waar iedereen naar wijst, gaat het daarbij
naar onze overtuiging ook om de effecten van technologische
innovatie; vervanging van menselijke arbeid door machinearbeid en
automatisering. Dat laatste op een schaal die, anders dan vroeger,
niet langer gecompenseerd wordt door nieuwe werkgelegenheid. In de
brede maatschappelijke discussie van economen, politici en burgers
worden we het voorlopig niet eens over de aanwezigheid, laat staan
over de aard en de impact hiervan. Daarom lijkt het verstandig om
voor de zekerheid vast te gaan nadenken over een alternatief systeem
dat onze kwetsbaarheid op dit punt vermindert. Als de ontwikkeling
van de werkgelegenheid op de lange termijn inderdaad richting een
volledige werkloosheid gaat, dan is het zonneklaar dat een
basisinkomen letterlijk een levensvoorwaarde is.
Eerlijk delen in de welvaart
De
voorgestelde Algemene Bestedingsvergoeding is niet in de eerste
plaats een methodiek om de armoede uit te bannen. Het is vooral een
methode om te komen tot een eerlijker beloning van de arbeid in het
algemeen en een rechtvaardiger verdeling van de welvaart, want de
markt zorgt daar niet voor. Het is niet langer te tolereren dat
vrijwel alle extra winsten die in het bedrijfsleven worden behaald
toevallen aan de kapitaalbezitters. De trend die de
Arbeidsinkomensquote al decennia laat zien is onmiskenbaar.
De
voorgestelde Betaaltaks moet ervoor zorgen dat de bedrijven (lees: de
kapitaalbezitters) een rechtvaardige(r) bijdrage gaan leveren aan de
kosten van de samenleving waar zij de ruime rendementen op hun
kapitaal aan onttrekken. Op zichzelf leidt dat echter nog niet tot
een evenwichtiger welvaartsverdeling. We moeten ook een manier hebben
om minstens een groot deel van de opbrengst door te leiden naar de
burgers. Daartoe dient het voorstel voor een Algemene
Bestedingsvergoeding. Die benaming laat zien waarom de burgers er
recht op hebben: de omzetten en winsten van de bedrijven zijn te
danken aan de consumptieve bestedingen van de burgers. In combinatie
vormen de ABt en de ABv het beleidsinstrument om te komen tot een
rechtvaardiger verdeling van de welvaart.
Het
hoofddoel van de voorgestelde Betaaltaks is weliswaar om daarmee een
structurele verhoging van de inkomens en een rechtvaardiger verdeling
van de welvaart tot stand te brengen, maar de opbrengst van de ABt
hoeft daar uiteraard niet één op één aan te worden besteed. Er
zijn meer problemen op te lossen dan de armoede en de stagnatie van
de inkomens. We hebben ook te maken met een aantal hardnekkige
beleidsproblemen die tot dusver maar moeilijk kunnen worden opgelost,
met name omdat de middelen daartoe ontbreken. In het politieke debat
worden die kwesties daarom wel eens 'hoofdpijndossiers' genoemd.
Oplossing ervan kost geld, soms zelfs veel geld, maar ook weer niet
zoveel dat het als onhaalbaar moet worden beschouwd. Het gaat om
bedragen die binnen de smalle marges van het huidige overheidsbudget
zeer moeilijk op te brengen zijn, maar die met de veel ruimere
mogelijkheden van de ABt ons eigenlijk geen hoofdpijn meer hoeven te
bezorgen.
Hier
een paar voorbeelden van hoofdpijndossiers die met behulp van de
nieuwe middelen wellicht eindelijk afgesloten zouden kunnen worden.
Er zijn er uiteraard meer.
Belastingstelsel
repareren en verduurzamen
In
de eerste plaats zou de invoering van de Betaaltaks op zich al
aanleiding moeten zijn om flink te snoeien in de jungle van ons
huidige belastingstelsel, door het opruimen van zoveel mogelijk
toeslagen, subsidies en bijzondere heffingen en heffingskortingen.
Die ondermijnen het fundament van onze belastingheffing, het
draagkrachtprincipe.
Een
van de meest omvangrijke inbreuken op dat principe vormt het stelsel
van de heffingskortingen. We kennen maar liefst zeven soorten (2019),
met ieder hun specifieke kenmerken en voorwaarden qua doelgroep,
tarief (vast of variabel), inkomens- en leeftijdscategorie. Invoering
van de ABt in combinatie met de ABv zou een ideale methode opleveren
om het verstorende systeem van de heffingskortingen overboord te
kunnen zetten. Dit wordt bij het implementatieplan dan ook meegenomen
als inverdieneffect.
We
weten nog niet zeker of en in welke mate technologische innovatie ten
koste gaat van de werkgelegenheid, maar los daarvan zouden we er goed
aan doen om ons stelsel alvast minder afhankelijk te maken van
belasting op arbeidsinkomen. Liefst in combinatie met het effectiever
heffen van belasting op vermogen. Zo kunnen we proberen te voorkomen
dat de bestaande vermogensongelijkheid nog verder toeneemt. Dat is
een doelstelling die vrij algemeen wordt onderschreven. Ook een
verdere verhoging van de BTW valt te overwegen, mits daar dan
lastenverlichtingen tegenover worden gesteld.
Zulke
accentverschuivingen in de belastingheffing betekenen een
verduurzaming van het stelsel, want arbeidsinkomen kan verdwijnen,
maar vermogen en consumptie niet. Zoals er ook altijd betalingen
zullen blijven plaatsvinden waarover taks kan worden geheven. Ook
dergelijke belastinghervormingen zullen net als de implementatie van
de al eerder besproken voorstellen, voorzichtig en geleidelijk moeten
gebeuren om te voorkomen dat er prijsverhogingen optreden die de
concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven ernstig
verzwakken.
Onroerend
goed
In
het verlengde van het voorgaande pleit ik voor afschaffing van de
Onroerende Zaakbelasting of OZB. Dit is een belasting die zo
ongelooflijk irrationeel is, dat er welhaast een verborgen reden moet
zijn om hem te handhaven. De boekhoudkundige behoefte aan een
registratie van taxatiewaarden bijvoorbeeld. Belastingheffing die
niet op de draagkracht wordt gebaseerd, maar vrij willekeurig op een
bepaalde wijze van besteding van die draagkracht, is absurd. Zo
zouden we ook verre vakantiereizen of buitensporig theaterbezoek
gericht kunnen gaan belasten.
Samen
met de hondenbelasting (ook zo'n rariteit) vormt de OZB het eigen
belastingdomein van de gemeenten, maar dat kan veel efficiënter. In
plaats van de OZB zouden de gemeenteraden de mogelijkheid moeten
krijgen om -binnen een wettelijk vastgelegde bandbreedte- een voor
hun gemeente specifiek percentage aan gemeentelijke 'opcenten' vast
te stellen. Dat is een percentage waarmee het bedrag van de
inkomstenbelasting van de inwoners van die gemeente wordt verhoogd
ter betaling van de gemeentelijke belasting. De verschuldigde
bedragen worden berekend door (de computer van) de belastingdienst en
aan de desbetreffende gemeenten afgedragen.
Op
die manier kunnen we ervoor zorgen dat alle burgers hun bijdrage
leveren aan het gemeentelijke budget en dat ze dat doen naar
draagkracht. Voordeel van deze vorm van gemeentelijke
belastingheffing is, dat er vrijwel geen vaststellingskosten mee
gemoeid zijn. Bij de huidige OZB-methode zijn die in verhouding tot
de opbrengst schrikbarend hoog, vanwege de verplichte taxaties en de
jaarlijkse tsunami aan bezwaarschriften.
De
OZB wordt uitsluitend betaald door bewoners van een eigen huis en de
afschaffing ervan zou dus aan hen ten goede komen. Dat lijkt een
uitgelezen moment om ook het eigenwoningforfait en de aftrekbaarheid
van de hypotheekrente af te schaffen. Ook al omdat de rente op
hypotheken de laatste tijd sterk is gedaald en voorlopig nog wel laag
zal blijven, zodat ook die omstandigheid de pijn van een
stelselherziening op dit punt verzacht.
Voldoende
en kwalitatief goede huisvesting is voor iedereen van belang. Met
name jongeren en meer in het algemeen mensen met lagere inkomens
hebben moeite om betaalbaare adequate huisvesting te vinden op de
huurmarkt. Woningcorporaties slagen er om een of andere reden niet in
om te zorgen voor voldoende aanbod van huurwoningen voor die
categorieën. Er zal meer geld moeten worden vrijgemaakt, in
combinatie met enkele aan-passingen in de regelgeving, om de sociale
woningbouw weer in gang te trekken.
Hoger
onderwijs
In
een samenleving en in een economie waar veel behoefte bestaat aan
hoger opgeleide mensen, is het contraproductief om te bezuinigen op
de studiefinanciering. Toch is dat gebeurd; in 2015 werd de
basisbeurs afgeschaft en moesten de studenten geld gaan lenen om te
kunnen studeren. Hun studieschuld kan daardoor oplopen tot zo'n
20.000 euro. De afschaffing van de basisbeurs werd door de regering
uiteraard niet voorgesteld als een ordinaire bezuiniging. Met het
bespaarde geld, ongeveer 1 miljard euro, zouden investeringen worden
gedaan om de kwaliteit van het hoger onderwijs te verbeteren.
Evaluaties nadien hebben uitgewezen dat die doelstelling maar zeer
ten dele is gerealiseerd en dat het nog maar de vraag is of ze in de
toekomst alsnog gerealiseerd zullen worden. Het moet geen enkel
probleem zijn om dat ene miljard dat nodig is voor het herinvoeren
van de basisbeurs uit de opbrengst van de ABt te betalen.
Kosten
klimaatagenda
Ook
Nederland behoort tot de landen die het in 2015 in Parijs tot stand
gekomen klimaatakkoord hebben getekend. Als uitwerking van de opgave
die Nederland zich stelt is in juni 2019 het Nederlandse
Klimaatakkoord tot stand gekomen, waarin onze overheid samen met
bedrijven en maatschappelijke organisaties een pakket aan afspraken
en maatregelen heeft neergelegd. Dit pakket aan maatregelen is
gericht op een halvering van de uitstoot van broeikasgassen tegen
2030. De klimaatagenda loopt door tot 2050, maar dit is de
doelstelling voor de eerste periode van tien jaar.
De
structurele jaarlijkse kosten van de uitvoering van dit programma
worden geschat op 2 tot ruim drie miljard euro, ofwel maximaal 0,5%
van het BBP. Dat lijkt een absurd laag bedrag voor een ambitieus
project als dit, zelfs als we aannemen dat de schatting zoals
gebruikelijk bij de overheid, er honderd procent naast zit. Maar ook
7 miljard zou op te brengen moeten zijn.
De
verdeling van de lasten is minder helder. Het akkoord zegt dat
bedrijven en burgers het samen gaan betalen en dat de burgers daarbij
zoveel mogelijk zullen worden ontzien, maar dat stelt de burgers niet
gerust. Dit bleek bijvoorbeeld bij de verkiezingen voor de
provinciale staten van 2019, waar de nieuwe partij Forum voor
Democratie zomaar ineens de grootste partij van het land werd, na een
campagne die erop gericht was om de kiezer bang te maken voor de
kosten van de klimaatagenda.
Het
is van het grootste belang om deze angel uit het klimaatdebat te
halen. We moeten de burger op een geloofwaardige manier kunnen
vertellen dat hij niet de rekening gepresenteerd krijgt. Dat kan met
de hier voorgestelde Betaaltaks, want uit de opbrengsten daarvan
kunnen de kosten van het klimaatprogramma worden betaald, zonder die
rechtstreeks of langs een omweg op de burger te verhalen.
3. Sociale cohesie
Het versterken van de sociale cohesie in de samenleving staat permanent op de politieke agenda. Een van de meest recente initiatieven is een interdepartementaal project dat uiteindelijk moet leiden tot beleid op dit punt.
3. Sociale cohesie
Het versterken van de sociale cohesie in de samenleving staat permanent op de politieke agenda. Een van de meest recente initiatieven is een interdepartementaal project dat uiteindelijk moet leiden tot beleid op dit punt.
Het
project, waaraan maar liefst tien ministeries deelnemen, heeft in
2018 een notitie opgeleverd die oproept tot 'verdiepingssessies' met
lokaal bestuur en vertegenwoordigers vanuit het bedrijfsleven,
aanbieders van sociale media, scholen, sportverenigingen, ouders,
rechtse opiniemakers en boze burgers. Dat lijkt me een prima idee.
Vooruitlopend
op de resultaten van de interdepartementale brede maatschappelijke
brainstorming heb ik zelf ook een paar aanbevelingen.
Neem
als voorbeeld het armoedeprobleem. Daarvan kan toch wel gezegd worden
dat het de sociale cohesie belemmert. Vrijwel alle adviesinstanties
van de overheid zien dat zo en ook de overheid zelf. Maar de
beleidsmaatregelen waarmee het probleem uiteindelijk wordt aangepakt
richten zich op het microniveau. Ze moeten vooral worden uitgevoerd
door anderen dan de rijksoverheid en het mag (bijna) geen geld
kosten.
Mijn
analyse richt zich op het macroniveau. De ongelijke
welvaartsverdeling, de onzekerheid over de toekomst, het gevoel bij
burgers dat ze erop achteruit gaan door de globalisering in het
algemeen of door de komst van migranten in het bijzonder.
Loon, zekerheid en optimisme
Uitvoering
van dit 'Plan voor een Gelukkige Samenleving' zou op zichzelf al een
versterking van de sociale cohesie teweeg moeten brengen. In
combinatie zorgen de ABt en de ABv immers voor een eerlijker
verdeling van de welvaart, doordat werkenden hun rechtmatige deel
krijgen uit de bedrijfswinsten. Momenteel voelen velen zich op een of
andere manier tekort gedaan. Door effecten van de globalisering, door
het feit dat immigranten een plek moeten krijgen in onze samenleving,
of door bezuinigingsbeleid van de overheid. Doordat de ABv door de
overheid wordt uitbetaald en er geen voorwaarden aan zijn verbonden,
neemt de bestaanszekerheid voor de burgers toe en kan wellicht ook
het vertrouwen in de overheid terrein herwinnen.
Ook
de negatieve neiging om steeds maar te redeneren in termen van een
zero-sum kan wellicht onderdrukt worden. Iedereen krijgt
hetzelfde bedrag uitgekeerd en om dat te kunnen doen hebben we
niemand iets hoeven afpakken.
Omdat
de Algemene Bestedingsvergoeding blijvend is, kan hopelijk ook de
onzekerheid over de toekomst worden verminderd en daarmee ook de
vrees dat onze kinderen en kleinkinderen het slechter gaan krijgen
dan wij. Er zijn al genoeg redenen tot bezorgdheid die met een hoger
inkomen niet weggenomen kunnen worden, zoals veiligheidsrisico's en
de klimaatproblematiek.
Gedeelde
passie
Iedereen
kan zich wel momenten herinneren, waarop onze sociale cohesie een
kortstondig hoogtepunt bereikte. Dat had telkens te maken met één
belangrijk onderwerp dat ons op dat moment allemaal bezig hield, waar
alle ogen op gericht waren. Ouderen herinneren zich het massale
meeleven bij de eerste grote televisieactie 'Open het dorp', de
landelijke trots tijdens het WK voetbal in Duitsland, de spontane
feesten na de geboorte van Willem-Alexander, de golven van
enthousiasme langs de grachten van Amsterdam toen het Nederlands
(mannen)elftal in 1988 Europees voetbalkampioen was geworden en toen
de Leeuwinnen dat ook presteerden in 2017. Dat waren allemaal
momenten van uitzonderlijke nationale eenheid, Wat zou het prachtig
zijn als we weer zo'n onderwerp zouden hebben dat de natie
samenbindt. En dan niet voor even, maar voor langere tijd. Dat zou
een enorme impuls geven aan ons wij-gevoel. Het ongelooflijk
ambitieuze project van dit Plan voor een Gelukkige Samenleving zou
wellicht die functie kunnen vervullen. Het lokkende perspectief van
vooruitgang voor iedereen heeft het in zich om ons allen te
inspireren en te verenigen.
De
vertegenwoordiging van het volk
Politieke
besluiten worden sinds de oprichting van ons Koninkrijk begin
negentiende eeuw, genomen middels een vorm van vertegenwoordigende
democratie. We hebben eenmalig geëxperimenteerd met een referendum
als mengvorm van vertegenwoordigende en directe democratie, maar dat
bleek geen succes. De meerderheid van de Tweede Kamer vond dat ook.
De term 'raadgevend' referendum is een contradictie omdat door de
kiezer geëist wordt dat de mening van (een minderheid van) 'Het
Volk' wordt 'gerespecteerd' en de uitslag dus tevens het besluit is.
Het referendum heeft dan per definitie geen raadgevend karakter meer.
En wanneer regering en volksvertegenwoordiging telkens anders
beslissen dan de uitslag van het referendum aangeeft doet dat ernstig
afbreuk aan het vertrouwen van de burger in de politiek.
Na
het anti-Europa-feestje van het referendum over de
associatie-overeenkomst van de EU met Oekraïne in 2016 werd de
mogelijkheid van een bij volkspetitie afdwingbaar referendum
razendsnel weer afgeschaft. De boze burger kan sindsdien alleen nog
via reguliere verkiezingen van zijn ongenoegen doen blijken.
Besluitvormende
referenda zouden nog wel nuttig kunnen zijn, mits ze niet via een
volkspetitie af te dwingen zijn, maar uitsluitend door de
volksvertegenwoordiging kunnen worden uitgeschreven. Het zou dan
moeten gaan om een keuze uit twee of meer alternatieven en niet om de
keuze om iets wel of niet te doen. De keuze om iets niet te doen is
immers altijd de gemakkelijkste en tegenstanders zijn het meest
gemotiveerd om hun stem uit te brengen. Ook moeten de consequenties
van de keuze voor de doorsnee kiezer te overzien en te bevatten zijn.
Dus als er door de gemeenteraad een referendum wordt uitgeschreven om
de inwoners te betrekken bij de inrichting van het marktplein door ze
te laten kiezen uit de ontwerpen van de architekten A, B en C, dan is
dat prima. Maar in vredesnaam geen referendum over ons lidmaatschap
van de EU, want dat is een recept voor chaos, zo heeft het Britse
voorbeeld ons geleerd.
Toch,
gezien de populariteit van landelijke referenda bij een bepaald
gedeelte van de bevolking, waaronder ook en vooral veel 'boze
burgers', lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat deze groep zich niet
gehoord of serieus genomen voelt door de politiek. Dat zou ook een
van de redenen kunnen zijn voor de sterk toegenomen volatiliteit van
de kiezers en de versnippering in de politiek, die ten koste is
gegaan van de traditionele partijen. Er is hier sprake van een
democratisch tekort zo lijkt het. Maar als referenda niet het juiste
antwoord daarop vormen, wat zouden we dan wel kunnen doen?
Los
van zaken waar de politici persoonlijk voor moeten zorgen
(integriteit, openheid, duidelijkheid, etc), kan er wellicht ook aan
ons politieke systeem iets verbeterd worden. Wat mij betreft zijn er
twee primaire doelen aan te wijzen, namelijk het verbeteren van de
regeerbaarheid van het land en het meer richten van de aandacht in de
politiek op de beleidsinhoud en minder op personen.
Kleiner
en efficiënter
Wat
het eerste betreft ligt het voor de hand om te denken aan een
kiesdrempel. In feite hebben we natuurlijk al een kiesdrempel, want
een partij moet minstens één reguliere zetel behalen. De drempel
bedraagt dus een honderdvijftigste deel van het aantal uitgebrachte
geldige stemmen, ofwel tweederde van een procent.
De
eenvoudigste manier om deze drempel (iets) te verhogen is door het
aantal zetels terug te brengen naar het oorspronkelijke getal van
honderd. De uitbreiding in 1956 van honderd naar honderdvijftig
zetels hield destijds verband met de Europese taken die de kamerleden
toen extra op hun bordje kregen, maar deze dubbelfunctie is inmiddels
allang vervallen.
Een
kamer met honderd zetels zou sowieso de herkenbaarheid van de
politieke verhoudingen ten goede komen. Een kind kan dan inzien dat
een partij die twintig zetels heeft dus precies een op de vijf
kiezers vertegenwoordigt en niet 'Het Volk'.
Als
we de versnippering in de Tweede Kamer tegen willen gaan zal een
kiesdrempel van een procent echter niet voldoende zijn. Dan moeten we
eerder gaan denken aan bijvoorbeeld vijf procent, zoals in onze
buurlanden Duitsland en België. Met dit percentage zou de Tweede
Kamer vermoedelijk uit zo'n acht fracties komen te bestaan in plaats
van de huidige vijftien en zouden in beginsel drie partijen moeten
kunnen volstaan voor een meerderheidscoalitie. Dat scheelt al gauw
een paar maanden onderhandelen.
Een
kleinere Tweede Kamer zou slagvaardiger kunnen zijn en tegelijkertijd
zouden de leden gedwongen worden zich meer op de hoofdzaken te
concentreren. De werkdruk van de kamerleden is niet afhankelijk van
de omvang van de kamer, maar van de omvang van de fractie. Als een
kamer met honderd zetels uit acht fracties zou bestaan, zou de
gemiddelde werkdruk niet toenemen ten opzichte van de huidige
situatie met honderdvijftig zetels verdeeld over vijftien fracties.
Niettemin is er, gelet op de toegenomen complexiteit en veelheid van
onderwerpen, alles voor te zeggen om de budgetten voor
fractieondersteuning te verhogen. Ook zou het salaris (de
'schadeloosstelling') van de kamerleden wat mij betreft best wat
opgetrokkken mogen worden. Dat zou recht doen aan het belang en de
zwaarte van de functie van volksvertegenwoordiger. Bij een kleinere
kamer kan dat budgettair-neutraal.
Het
nadeel van een hogere kiesdrempel is wel, dat die het voor nieuwe
politieke groeperingen erg moeilijk maakt om een plaats in de
politieke arena te veroveren. Dat is jammer, want frisse ideeën zijn
juist welkom. Een ander nadeel is dat gevestigde partijen bij een
incidentele verkiezingsnederlaag relatief zwaar kunnen worden
gestraft met zo'n drempel.
Dit
nadeel kan worden ondervangen door de drempel vertraagd toe te
passen. Partijen die wel (ten minste) een zetel halen, maar niet
voldoen aan de kiesdrempel (dus een stemmenpercentage behalen tussen
1% en 5%) krijgen een gele kaart en verbeuren hun waar-borgsom. Bij
een tweede achtereenvolgende keer wordt het een rode kaart en krijgen
ze dus geen zetels in de kamer.
Partijen
die op deze manier uit de kamer verdwijnen moeten, als ze aan de
volgende verkiezingen willen deelnemen, voldoen aan alle vereisten
voor nieuwe deelnemers (waarborgsom, nieuwe hand-tekeningenlijsten,
etc.) Het systeem met 'gele kaarten' geeft niet alleen de politieke
partijen maar ook de wispelturige kiezer een tweede kans. Die kan dan
nog eens nagaan of de reden om niet meer op de betrokken partij te
stemmen wel een goede is geweest.
Indien
dit model zou zijn toegepast vanaf de kamerverkiezingen van 2012, dan
zou de tweede kamer bij de verkiezingen van 2017 geen dertien, maar
negen fracties hebben gekregen, waaronder twee nieuwkomers met een
'gele kaart' (DENK en FvD). Voor die twee zou het bij de volgende
keer dus 'erop of eronder' worden. Vier partijen zouden verdwenen
zijn: 50PLUS, PvdD, CU en SGP.
De
regeringscoalitie van VVD, CDA en D66 zou een meerderheid hebben van
53 van de honderd zetels. (Correctie: 52, na 'zetelroof' van een
VVD-er).
Moeilijker
is het om de publieke aandacht te verschuiven van de personen naar de
inhoud, maar ook daar is mijns inziens iets aan te doen. Niet zozeer
gedurende de zittingsperiode van de kamer, maar wel bij de wisseling
van de wacht.
Politici
moeten kiezen
In
de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen en vooral in de laatste
fase van de campagne gaat alle aandacht uit naar personen. Op
televisie worden debatwedstrijdjes gehouden tussen de lijst-trekkers,
waarna wordt bepaald wie zo'n wedstrijdje 'gewonnen' heeft. Media in
bredere zin besteden weinig aandacht aan programmapunten van partijen
en zelfs een prima instrument als de zogenaamde 'Kieswijzer' lijkt
aan effectiviteit in te boeten nu de partijen er steeds beter op
ingeschoten raken en de actiepunten in hun verkiezingsprogramma's zo
weten te formuleren dat ze er maximaal mee scoren bij het grote
gemiddelde van het publiek. Ze weten ook steeds beter hoe ze hun
programma moeten inrichten opdat de doorrekening van het CPB er voor
hen gunstig komt uit te zien. Inmiddels wordt er dan ook van
verschillende kanten getwijfeld aan het nut van de
CPB-doorrekeningen.
Televisiedebatten
worden strak ingekaderd en programmapunten kunnen alleen nog maar in
soundbites worden verkondigd. De debatten tussen de lijsttrekkers
stonden toch al vaak impliciet in het teken van de vraag wie van hen
de meest geschikte premier zou zijn. Dat is bijna onvermijdelijk,
omdat we weten dat een van hen na de verkiezingen premier zal worden
en een of meer anderen wellicht minister in het nieuw te vormen
kabinet.
Kabinet
en Tweede Kamer lijken wel communicerende vaten te zijn. Na de
verkiezingen worden er voor het nieuwe kabinet bewindslieden
gerecruteerd uit de kring van de kamerleden en gaan ministers en
staatssecretarissen uit het oude kabinet terug de kamer in, al is dat
laatste vaak tijdelijk. Het beleid van een minister moet dus heel
vaak gecontroleerd worden door kamerleden die gisteren nog zijn
collega's waren, hetgeen niet bevorderlijk is voor de distantie die
voor een goede onafhankelijke controle nodig is.
We
zouden eigenlijk moeten streven naar wat meer scheiding tussen
kabinet en kamer. Dat die scheiding belangrijk is vindt ook de
wetgever, want in artikel 57 (lid 2) van de Grondwet, over
'Incompatibiliteiten parlementsleden', is al bepaald dat een lid van
de Staten-Generaal niet tevens minister of staatssecretaris kan zijn.
Deze functies zijn onverenigbaar en terecht.
In
dezelfde lijn doorredenerend stel ik voor om daar nog een element aan
toe te voegen:
Artikel
57 lid 2a "Personen die op een kandidatenlijst hebben
gestaan bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer zijn in de
daaraanvolgende zittingsperiode van die kamer niet benoembaar als
minister of staatssecretaris."
Dit
zou betekenen dat (aspirant-)politici gedwongen worden om voor de
verkiezingen te beslissen of ze werkelijk kamerlid willen worden of
zich liever beschikbaar houden voor een eventueel ministerschap.
Ervaring opdoen als kamerlid kan belangrijk zijn voor iemand met
ministeriële ambities, maar het is dan geen carrièrepad meer met
periodieke bevorderingen.
De
functie van kamerlid en die van minister zijn zeer verschillend. Ze
stellen beide hun specifieke eisen en een prima kamerlid hoeft dus
niet per se een goed bewindspersoon te zijn en omgekeerd. Als directe
doorstroming van de kamer naar het kabinet niet meer mogelijk is
zouden bewindslieden misschien wat vaker worden geworven op pure
deskundigheid, eventueel buiten de eigen partijgelederen.
Wanneer
ieders rol en ambitie al voor de verkiezingen duidelijk is krijgen we
andere accenten in de campagne. Hopelijk komt er dan wat meer
aandacht voor beleidsinhoudelijke zaken, maar een garantie hebben we
ook dan natuurlijk niet. Wel wordt het voor ons als kiezers
duidelijker en meer voorspelbaar en weten we direct na de
verkiezingen hoe de definitieve personele bezetting van de kamer is
geworden.
Tenslotte
is er voor uittredende bewindslieden ook een voordeel: zij kunnen na
de verkiezingen niet meer gekweld worden door het
'Dijsselbloemdilemma' (ga ik het land redden of de partij).
Hoogstens
door het 'Teevendilemma': blijf ik in de politiek of word ik
chauffeur op de bus
Geen opmerkingen:
Een reactie posten