Nog één
blogpost over het WRR-rapport "Het betere werk. De nieuwe
maatschappelijke opdracht" en dan houden we er over op. Beloofd.
Aangezien
het rapport geschreven is door wetenschappers lagen onze
verwachtingen hoog. Je rekent niet alleen op een aantal lumineuze
ideeën, maar eerst en vooral op een heldere analyse, een concrete
probleemstelling en een logische redenering naar de aangedragen
oplossingen, c.q. adviezen.
Dat alles ontbreekt hier helaas.
Dat alles ontbreekt hier helaas.
Vreemd
is allereerst dat de WRR de 'kwaliteit van werk' heeft gekozen als het centrale onderwerp. Die kwaliteit wordt namelijk niet bepaald door de overheid, maar primair
door de werkgevers en (in mindere mate) door de vakbonden via het
arbeidsvoorwaardenoverleg. Het zijn dan ook vooral de sociale
partners die door de WRR worden aangespoord, hoewel de WRR niet hen, maar de overheid behoort te adviseren. De WRR heeft het
over "oneerlijke concurrentie tussen werkenden met verschillende
contractvormen", maar heeft geen voorstellen op dat punt. Dat
zou ook wat prematuur zijn, want de nieuwe 'Wet Werk in Balans' die
daar wat aan moet doen is zojuist, twee weken voor het WRR-rapport, in
werking getreden.
De WRR heeft het uitvoerig over de mensen die geen (of te weinig) werk hebben. Ook dat doet vreemd aan, want de werkgelegenheid staat nu net op een historisch hoogtepunt. Meer werkenden dan ooit en meer gewerkte uren dan ooit. Toch moeten de mensen die een uitkering hebben ook aan het werk, want werk is goed voor ze. Althans als het 'goed' werk is.
Dat 'goede' werk is er niet in voldoende mate en de meeste uitkeringsgerechtigden matchen niet met de bestaande vacatures, dus er is voor deze groep aangepast ('goed') werk nodig. Omdat
het bedrijfsleven deze mensen niet zomaar een aangepaste baan gaat geven komt de WRR met een hele snoepwinkel aan incentives. Van langdurige subsidies tot nog langer durende "begeleiding", die begint nog voor de baan er is en voortduurt tot nadat de baan is opgeheven. Daarnaast moet ook de overheid dergelijke 'basisbanen' scheppen
Hiertoe heeft de WRR de oude 'Melkertbaan' weer uit de mottenballen gehaald. Uiteraard voorzien van een nieuw etiket: de 'basisbaan'. Klinkt beter dan 'werkverschaffing', maar lijkt hetzelfde. Ik zeg 'lijkt', want de WRR legt niet uit wat we eronder moeten verstaan.
Hiertoe heeft de WRR de oude 'Melkertbaan' weer uit de mottenballen gehaald. Uiteraard voorzien van een nieuw etiket: de 'basisbaan'. Klinkt beter dan 'werkverschaffing', maar lijkt hetzelfde. Ik zeg 'lijkt', want de WRR legt niet uit wat we eronder moeten verstaan.
Dat de
WRR het idee van een 'basisbaan' naar voren schuift is, schrijft men zelf, "deels een antwoord op de veranderende arbeidsmarkt".
Maar zo veranderd is de arbeidsmarkt op dit punt helemaal niet. Al vele decennia is er een harde kern van uitkeringsgerechtigden. Mensen die op
de reguliere arbeidsmarkt kansloos zijn. Daarom hadden we de WSW,
maar die is de facto de nek omgedraaid.
Vanaf 1994 hadden we de Melkertbanen, maar die zijn in 2004 weer afgeschaft, met name op aandringen van de SER, dus dezelfde sociale partners waarop de WRR nu (deels) een beroep doet om ze weer in te voeren! Vanwege de "veranderende arbeidsmarkt"?
Veelzeggender is het andere argument dat de WRR aandraagt voor de 'basisbaan', namelijk dat het "ook deels een antwoord (is) op het idee van een basisinkomen". Daar komt de aap uit de mouw!
Het
wordt nog duidelijker doordat de WRR er met gevoel voor dramatiek op laat
volgen: "waarom zouden we degenen die willen en kunnen werken
dan ‘afschepen’ met een inkomen in plaats van te zorgen voor goed
werk?". Dit is een valse tegenstelling, een klassieker onder de
drogredeneringen.
Een
basisinkomen is geen uitkering voor werklozen en werkverschaffing kan
dus ook geen alternatief voor een basisinkomen zijn.
Het idee
van een basisinkomen lijkt op het eerste gezicht geen enkele
relevantie te hebben voor het onderwerp van dit WRR rapport, maar dat
blijkt anders als we de grote lijn er nog even bij halen.
Het gaat
volgens de WRR om drie belangrijke condities: grip op geld, grip op
het werk en grip op het leven. Die condities worden nader
geconcretiseerd naar "voldoende (financiële) zekerheid (...),
ook in verhouding tot anderen en op de lange termijn". Naar "een
zekere vrijheid, waarbij een beroep wordt gedaan op onze
capaciteiten" en naar "voldoende tijd en ruimte om werk te
combineren met zorgtaken en een privéleven". Laten dat nou nét
de zaken zijn die door de voorstanders van een basisinkomen worden
gezien als de belangrijkste voordelen ervan!
De conclusie is onontkoombaar, namelijk dat de WRR met dit rapport niet alleen wil pleiten voor 'goed werk', maar vooral tégen een basisinkomen.
Niet
verwonderlijk, want de vier schrijvers van het rapport zijn zonder
uitzondering verklaarde tegenstanders van een basisinkomen. De
eerstverantwoordelijke, prof Engbersen, al sinds 1993, zoals hier
blijkt. Ook de
in de media meest geïnterviewde auteur, projectcoördinator prof
Monique Kremer, is al langer tegenstander van een basisinkomen, zoals
hier blijkt. Dat
geldt ook voor prof Arnoud Boot (zie hier) en WRR-medewerker Robert
Went (zie hier).
Resteert alleen nog de vraag waarom de WRR het nodig vond om zich af te zetten tegen het idee van een basisinkomen. Daarop is het antwoord niet moeilijk te bedenken: omdat het basisinkomen steeds meer bekendheid krijgt en aan populariteit wint. Dat doet kennelijk de paniek in de academische wereld toenemen, maar het geeft de burger (die voorstander is van een OBi) moed.
Nu
alleen nog beslissen welk soort basisinkomen en hoe het -precies- moet
worden ingepast in ons sociaal-economische en fiscale stelsel.
Eitje, toch?
Eitje, toch?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten