Op 7 september 2015 hadden leden van de
Tweede Kamer een z.g. 'tafelgesprek' met vertegenwoordigers van een
aantal bedrijven en organisaties, over het thema 'Robotisering en
Werkgelegenheid'.
Een van de uitgenodigde deelnemers was
het CPB, dat net als de andere deelnemers een 'positionpaper' had
ingebracht.
Het CPB paper (Policy brief 2015/13) was getiteld 'Middensegment onder druk, Nieuwe kansen door technologie'. De conclusie die het CPB daarin trekt klinkt buitengewoon optimistisch: “Technologische verandering leidt tot een hogere productiviteit en meer werkgelegenheid.”
Het CPB paper (Policy brief 2015/13) was getiteld 'Middensegment onder druk, Nieuwe kansen door technologie'. De conclusie die het CPB daarin trekt klinkt buitengewoon optimistisch: “Technologische verandering leidt tot een hogere productiviteit en meer werkgelegenheid.”
De bewering dat technologische
verandering leidt tot meer werkgelegenheid vindt tot dusver geen
steun in de statistieken. Blijkens cijfers van het CBS daalt de totale werkgelegenheid (in arbeidsjaren per 1000 inwoners)
onafgebroken van 2008 tot en met 2014.
De belangrijkste aanbeveling die het
CPB doet aan de politiek is deze:
“Gegeven de stijgende vraag naar
hoogopgeleiden” moet het middelbare niveau aangezet worden om een
hogere opleiding te voltooien.
Laten we eens naar de cijfers kijken.
Die waarover het CBS beschikt lopen niet vanaf 1979, zoals in het
stuk van het CPB, maar vanaf 2005.
Ze geven dus met name inzicht in de meer recente ontwikkelingen.
Ze geven dus met name inzicht in de meer recente ontwikkelingen.
Het aanbod (aandeel in de werkende
beroepsbevolking) van hoger opgeleiden blijkt inderdaad te zijn
toegenomen, maar de trends zijn over deze periode nauwelijks met het
blote oog te onderscheiden. Laag en middelbaar zijn met twee,
respectievelijk een procent gedaald en het hoge niveau is met drie
procent gestegen.
Let wel, dit zijn verschuivingen binnen
de bestaande hoeveelheid werk. Het totale volume van de
werkgelegenheid is sinds 2008 ieder jaar afgenomen, maar het aandeel
van de hoogopgeleiden in de krimpende arbeidsmarkt is wel licht
toegenomen, ten koste van de andere twee categorieën.
Dan de stelling waarop het CPB zijn
advies aan de politiek heeft gebaseerd:
“de relatieve vraag naar
hoogopgeleiden stijgt harder dan het sterk gestegen aanbod bij kan
houden”.
Deze stelling wordt door het CPB niet
onderbouwd met cijfers over bijvoorbeeld het aantal banen voor
hoogopgeleiden of het aantal openstaande (onvervulbare) vacatures
voor hoogopgeleiden. Dat zou neerkomen op waarnemen van de
werkelijkheid.
Nee, de werkelijkheid wordt door het
CPB niet feitelijk gemeten, maar theoretisch beredeneerd, op basis
van het klassieke economische principe dat als enig goed, in dit
geval arbeid, schaars is, de prijs van dat goed stijgt. Het CPB past de omgekeerde variant
daarvan toe en zegt: als de (relatieve) prijs van arbeid voor
hoogopgeleiden stijgt (ondanks een hoger aanbod), dan moet er wel
schaarste zijn, met andere woorden: dan moet de vraag sterker zijn
gestegen dan het aanbod. Deze redenering klinkt plausibel, mits
aan twee voorwaarden is voldaan:
-er moet op de (in dit geval
arbeids-)markt sprake zijn van een vrijwel perfecte prijselasticiteit
en
-de (relatieve) prijs van arbeid voor
hoogopgeleiden moet inderdaad zijn gestegen.
Aan de eerste voorwaarde wordt ons
inziens al niet voldaan, maar dat terzijde.
Fundamenteler is, dat ook aan de tweede
voorwaarde niet wordt voldaan, hetgeen is af te leiden uit de cijfers
van het CBS, waarvan het CPB kennelijk geen gebruik heeft gemaakt.
Uit deze cijfers blijkt dat de (relatieve) prijs
van arbeid, in het CPB-paper “rendement” genoemd, zich vanaf 2005
tot en met 2011 heel anders heeft gedragen dan het CPB in zijn paper
stelt.
Vergeleken met 2005 blijkt in 2011 het
relatieve rendement bij het middelbare niveau te zijn gestegen. Bij
het HBO niveau is het gelijk gebleven en bij het universitaire niveau
blijkt het zelfs te zijn gedaald! De cijfers van het CBS weerspreken
dus het uitgangspunt waarop het CPB zijn conclusie en advies baseert.
We kunnen ook nog kijken naar het absolute rendement, dwz naar het verloop van de gemiddelde primaire (lees: bruto) lonen op de verschillende beroepsniveaus. Dat ziet er als volgt uit.
Opmerkelijk is, dat juist de categorie
met een middelbaar beroepsniveau de hoogste stijging van het
gemiddelde primaire loon laat zien. Terwijl dat toch de categorie is
waar de technologische werkloosheid het eerst en het sterkst voelbaar
zou moeten zijn.
De laagste procentuele loonstijging
heeft zich daarentegen voorgedaan op het universitaire beroepsniveau,
hetgeen bepaald geen aanwijzing is dat de behoefte aan universitair
geschoolde werknemers in deze periode is gestegen.
Het advies dat het CPB geeft aan de politiek biedt geen oplossing voor de huidige en toekomstige problematiek. Dat komt niet alleen doordat de conclusie is gebaseerd op een theoretisch beeld dat niet blijkt te stroken met de feiten. Het komt ook doordat het CPB ten principale ontkent dat onze economische werkelijkheid sinds het begin van deze eeuw fundamenteel en definitief is gewijzigd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten